Leestijd: 13 minuten
Advocaat tuchtrechtelijk aansprakelijk voor gebruik niet-geanonimiseerd vonnis?
Soms is het als advocaat handig om je gelijk bij een tegenpartij te halen als je kunt laten zien dat je dat al eens eerder hebt gedaan. In de hier behandelde tuchtrechtzaak gebruikte een advocaat een vonnis – waarin de klager werd genoemd – in een andere procedure tegen de heer H. Deze laatste had klager getipt en daarop diende klager een aantal klachten in. De Raad van Discipline van Amsterdam buigt zich over deze zaak. Deed de advocaat iets verkeerd? Het interessante aan deze kwestie is hoe het tuchtrecht van advocaten zich verhoudt tot het privacyrecht.
Genomineerd voor de publieksprijs: stem op de noot van Koen Konings
Deze noot verscheen eerder in Jurisprudentie Bescherming persoonsgegevens (JBP 2019, 31) en is genomineerd voor de Magna Charta Publieksprijs in de categorie privacyrecht. Lees de noot hieronder en stem hier vóór 1 december 2019 op!
NOOT
Feiten
Verweerder 1 van een zestal verweerders staat een bank bij in een geschil tegen klager. Een vonnis tussen de bank en de klager van 24 september 2015 is door verweerders 1 en 2 als bewijsmiddel toegevoegd in een civiele procedure jegens een derde, de heer H. Dit gebeurde in niet-geanonimiseerde vorm. Klager is hiervan door de heer H. op de hoogte gebracht.
Klager dient daarop aan aantal klachten in. Ten eerste twee klachten bij de deken op 10 december 2017 over verweerders. Vervolgens een klacht, dat tevens een handhavingsverzoek behelst, bij de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna ‘AP’) op 14 december 2017. De AP wijst het handhavingsverzoek af vanwege het aangenomen incidentele karakter van het voorval, zo blijkt uit de onderhavige procedure (r.o. 2.6). Wel heeft klager daartegen bezwaar gemaakt, waarop een hoorzitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2018 (r.o. 2.7). Dergelijke beslissingen worden echter niet door de AP gepubliceerd. Ook bij de raad van discipline krijgt klager nul op het rekest en worden beide tuchtrechtelijke klachten ongegrond verklaard.
Beroepsregels van advocaten
Naast de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), zijn advocaten vanwege hun beroep ook onderworpen aan de beroepseigen tuchtrechtelijke regels. Artikel 46 Advocatenwet bepaalt zulks. Meer specifiek bepaalt dit wetsartikel dat de tuchtrechtelijke onderwerping betrekking heeft op: ‘enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te behartigen, ter zake van inbreuken op het bepaalde bij of krachtens deze wet en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de verordeningen van de Nederlandse orde en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt’.
De laatstgenoemde restcategorie van handelen of nalaten wordt in de praktijk nader ingevuld door de zogeheten Gedragsregels. Ten tijde van het incident uit de casus golden de Gedragsregels 1992. Inmiddels zijn deze regels grondig herzien en gelden de Gedragsregels 2018. Regel 10 lid 1 van Gedragsregels 1992 is in casu in het geding: ‘Bij het verstrekken van informatie aan derden over een zaak die bij hem in behandeling is of is geweest, neemt de advocaat, behalve de belangen van de cliënt, tevens de gerechtvaardigde andere belangen in acht.’ Met name de laatste bijzin opent de open norm die zich mede kan uitstrekken over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van anderen dan de cliënt van de advocaat.
Daarnaast is er nog de Verordening op de advocatuur, die sinds 2015 geldt. Deze heeft de voorheen per thema losstaande verordeningen gebundeld tot één set van regels. Hoewel hierin bepalingen zijn opgenomen over de vertrouwelijkheid en de geheimhouding, is deze regeling in casu niet relevant. De verordening richt zich niet op bescherming van de privacy of de vertrouwelijkheid van anderen dan de cliënt van de advocaat, maar is voornamelijk bedoeld om de kwaliteit van de praktijkvoering op andere vlakken te waarborgen.
De klachten
De eerste klacht van klager houdt kort weergegeven in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar zouden hebben gehandeld, doordat niet-geanonimiseerde stukken naar een derde zijn gestuurd.
De tweede klacht heeft een wat vager karakter en is allicht minder relevant voor het onderwerp bescherming van persoonsgegevens. Verweerders zouden tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld, nu zij contact zouden hebben gezocht met de betreffende bank over geconstateerde overtredingen in verband met het kortgedingvonnis tussen klager en de bank, terwijl verweerders die overtredingen zelf zouden creëren en aanmaken om de intentie te wekken dat klager contact met de bank zoekt. Op deze klacht, die overigens ongegrond is verklaard omdat deze verder niet is geconcretiseerd of onderbouwd, wordt hierna niet meer ingegaan.
Het verweer
Verweerders voeren aan dat enkel verweerders 1 en 2 gebruik hebben gemaakt van het niet-geanonimiseerde vonnis. Het is de overige verweerders niet duidelijk waarom tegen hen een klacht is ingediend.
Daarnaast was het volgens verweerders in 2015 nog geen standaardgebruik om vonnissen bij publicatie te anonimiseren. In het tijdschrift Jurisprudentie Arbeidsrecht werden destijds bijvoorbeeld ook privacygevoelige rechterlijke uitspraken niet-geanonimiseerd gepubliceerd. De gedachte hierbij was dat dit ten goede kwam aan de leesbaarheid en uitspraken hierdoor ook makkelijker van elkaar waren te onderscheiden.
Tot slot voeren verweerders aan dat zij, anders dan in 2015, inmiddels een beleid hebben dat alle advocaten van het kantoor vonnissen op de in de rechtspraak gebruikelijke wijze moeten anonimiseren. Een voorval als hetgeen over is geklaagd zal volgens verweerders niet meer voorkomen. Dit zou volgens verweerders echter niet betekenen dat zij in 2015 tuchtrechtelijk verwijtbaar zouden hebben gehandeld.
De beslissing
Nu de klachten jegens verweerders 3 t/m 6 niet door klager zijn onderbouwd, worden deze ongegrond verklaard.
Ook de klachten jegens verweerders 1 en 2 acht de raad ongegrond. De belangen van klager als bedoeld in Regel 10 Gedragsregels 1992 zijn niet geschonden, onder meer omdat het bewuste vonnis slechts in zeer beperkte kring is verspreid. In het volgende onderdeel van deze annotatie zal deze open norm tegen het licht van de AVG worden gehouden.
Verder blijkt de raad gevoelig voor het argument van verweerders dat in 2015 het niet-anonimiseren van vonnissen gebruikelijk was, althans dat dit nog regelmatig voorkwam. Dit lijkt mij een drogreden. Of iets slechts een paar jaar terug nog usance zou zijn, zegt immers niets over of die usance wel betamelijk of te billijken is. De verweerders zullen tenslotte niet voor niets een anonimiseringsbeleid hebben ingevoerd. Aan de anonimisering van rechtspraak zal verderop in deze annotatie aandacht worden besteed.
Tuchtrecht versus privacyrecht
Ten tijde van het incident gold de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), die inmiddels is ingetrokken op het moment dat de AVG van toepassing werd. De namen van klager, zoals vermeld in het verstrekte vonnis, zijn te kwalificeren als ‘persoonsgegevens’ ex artikel 1 sub a Wbp (nu: artikel 4 sub 1 AVG). Een advocaat is aan te merken als ‘verantwoordelijke’ ex artikel 1 sub d Wbp (nu: artikel 4 sub 7 AVG). De vraag luidt op welke verwerkingsgrondslag ex artikel 8 Wbp (nu: artikel 6 AVG) een advocaat zich mag beroepen wanneer hij persoonsgegevens aan een derde wenst door te geven.. In casu was geen sprake van toestemming van de klager ex artikel 8 aanhef en sub a Wbp (nu: artikel 6 lid 1 aanhef en sub a AVG), zodat enkel de noodzakelijkheid voor het behartigen van een gerechtvaardigd belang van betreffende advocaten een uitweg zou kunnen bieden aan verweerders 1 en 2 ex artikel 8 aanhef en sub f Wbp (nu: artikel 6 lid 1 aanhef en sub f AVG). Hierbij dienen de belangen van de advocaten afgewogen te worden tegen de belangen van de procespartijen. Daarbij geldt het noodzakelijkheidsvereiste, waarbij ten eerste het doel en de aard en omvang van de voor dat doel te verwerken gegevens in verhouding moeten zijn (proportionaliteit) en ten tweede dient altijd gekozen te worden voor de minst ingrijpende wijze van verwerking.
Mijns inziens is het doorgeven van de persoonsgegevens niet per se noodzakelijk bij het verstrekken van een vonnis om een derde van bepaalde stellingen te overtuigen. Dat gebeurt immers voornamelijk op basis van de motivering van de rechterlijke beslissing en daar heeft de hoedanigheid van procespartijen weinig mee van doen. Anderzijds is rechtspraak in beginsel openbaar, zodat de mate van aantasting in de persoonlijke levenssfeer gelegitimeerd zou moeten zijn. In het volgende onderdeel van deze annotatie zal uitgebreider worden ingegaan op de anonimisering van rechtspraak. Als de advocaat de persoonsgegevens niet van de eigen cliënt maar juist van de wederpartij verstrekt, zoals ook in casu het geval, dan komt volgens de tuchtrechtspraak de advocaat meer vrijheid toe de persoonsgegevens te gebruiken zonder toestemming van de betrokkene.
In een tuchtrechtzaak bij het Hof van Discipline uit 2004 kwam aan de orde in hoeverre het verspreiden van een ontruimingsvonnis op ruime schaal door een advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar was (Hof van Discipline 19 maart 2004, nr. 3874, Adv.bl. 2005, 3, p. 149-150). De advocaat stond een woningcorporatie bij tegen een klager, die een bedrijfsmatige hennepkwekerij in het gehuurde exploiteerde. De advocaat deelde het vonnis vervolgens met andere woningcorporaties. Uiteindelijk wordt niet aangenomen dat de advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Relevant hierbij was dat de advocaat louter de belangen voor zijn eigen cliënte behartigt en niet die van klager. Verder werd meegewogen dat het in vakbladen indertijd gebruikelijk was om vonnissen zonder anonimisering te publiceren. Wel geeft het hof aan dat anonimisering de voorkeur zou hebben verdiend.
In een tweetal latere tuchtrechtzaken, die zich ook richtten op de advocaat van de wederpartij is het verstrekken van ongeanonimiseerde uitspraken evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar geacht (Raad van Discipline Amsterdam 2 oktober 2017, zaak 17-625/A/NH, ECLI:NL:TADRAMS:2017:214 en Raad van Discipline Den Haag 27 augustus 2018, zaak 18-215/DH/RO, ECLI:NL:TADRSGR:2018:196). Ook bij deze zaken werd benadrukt dat de partijdige belangbehartiging van de advocaat meebrengt dat hij ten aanzien van de persoonsgegevens van de wederpartij meer vrijheid geniet. De advocaat mag echter niet de belangen van de wederpartij nodeloos of onevenredig schaden. De Amsterdamse zaak bevestigt terecht dat een advocaat gegevens door moet kunnen zenden in het kader van executoriale handelingen. In de Haagse zaak werd het publiceren van een ongeanonimiseerd vonnis door een advocaat op de website van zijn kantoor niet tuchtrechtelijk verwijtbaar geacht. Hierbij speelde het feit dat deze zaak reeds uitvoerig in de media was verschenen met de namen van klager en zijn bedrijf en al, een rol.
Tuchtrechtelijk mag de advocaat van de wederpartij, mede gebaseerd op de toenmalige praktijk van het publiceren van ongeanonimiseerde uitspraken, dus best ver gaan. Echter, als de usance van anonimiseren langzaam verandert en verscherpt, zal dit argument wegvallen voor de advocaat. Ook zal een advocaat tuchtrechtelijk bezien minder ver kunnen gaan wanneer het de eigen cliënt zou betreffen. De belangenbehartiging van de eigen cliënt staat immers voorop in de advocatuur.
In de twee hiervoor behandelde tuchtrechtzaken kwam aan de orde of het verstrekken van gegevens te kwalificeren zou zijn als ‘datalek’ (oftewel ‘inbreuk in verband met persoonsgegevens’ ex artikel 4 sub 12 AVG) en of dit gemeld hadden moeten worden (ex artikel 33 en/of 34 AVG, maar om welk soort melding het zou gaan werd in beide beslissingen niet behandeld). In beide zaken werd dit argument afgewezen, omdat de verwerking rechtmatig was. Interessant wellicht is om te onderzoeken in hoeverre de situatie van een advocaat, die via een ongeanonimiseerd vonnis, persoonsgegevens van zijn eigen cliënt zou verspreiden valt te kwalificeren als een ‘datalek’. Dit zal echter weer sterk afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval, waaronder de mate waarin de betreffende betrokken procespartij reeds bekend was bij of herleidbaar was door het publiek. Indien van dergelijke billijkende omstandigheden geen sprake is, zal mijns inziens redelijk snel van een ongeoorloofde verstrekking gesproken kunnen worden en dus van een ‘inbreuk’ (artikel 4 sub 12 AVG). Of deze ook gemeld moet worden hangt af van de concrete risico’s voor de rechten en vrijheden van de betrokkene (artikel 33 lid 1 AVG), maar in ieder geval zal de advocaat in dat geval het incident in zijn datalekregister moeten opnemen (artikel 33 lid 5 AVG). Bij datalekken met een hoog risico voor de betrokkene zal de advocaat ook aan de betrokkene zelf dienen te melden (artikel 34 AVG).
Tuchtrechtelijke verwijtbaarheid staat in beginsel los van schendingen op grond van de AVG. Er is echter wel een duidelijke toename van het privacybewustzijn in de advocatuur sinds de invoering van de AVG. Zo stelt de Nederlandse Orde van Advocaten sinds 2018 modellen ter beschikking om de advocatuur te helpen compliant te zijn met de AVG, zoals een model register verwerkingsactiviteiten, een model register datalekken en een model verwerkersovereenkomst (www.advocatenorde.nl/dossier/gegevensbescherming-avg/modellen-avg, laatst geraadpleegd op 8 april 2019). Ook is het modelkantoorhandboek in september 2018 aangepast op de AVG (www.advocatenorde.nl/voor-uw-praktijk/modellen-handleidingen-formulieren/update-modelkantoorhandboek, laatst geraadpleegd op 8 april 2019).
In 2018 zijn tevens de Gedragsregels vernieuwd. De nieuwe Regel 3 Gedragsregels 2018 (die Regel 10 Gedragsregels 1992 verving) behelst onder meer de volgende leden:
‘2. De advocaat neemt passende maatregelen ter handhaving van de vertrouwelijkheid en de communicatie met de cliënt of derden, in het bijzonder waar het de keuze betreft van de communicatiemiddelen, van dataverwerking en van dataopslag waarvan de advocaat zich bedient, en de mate van beveiliging van die middelen.’
‘6. Bij het verstrekken van informatie aan derden over een zaak die bij hem in behandeling is of was, neemt de advocaat, behalve de belangen van de cliënt, tevens gerechtvaardigde andere belangen in acht. De advocaat verstrekt geen informatie zonder instemming van de cliënt.’
Lid 2 legt nadruk op de rol van de advocaat als verwerkingsverantwoordelijke bij de keuze van de wijze van verwerking. Lid 6 maakt expliciet duidelijk dat de advocaat niet enkel de belangen van zijn eigen cliënt dient mee te wegen, maar bijvoorbeeld ook die van wederpartijen.
Te verwachten is dan ook dat het schenden van privacynormen uit de AVG inmiddels ook tuchtrechtelijke verwijtbaarheid zal kunnen inhouden. Advocaten dienen hier dus voortaan scherper op te letten.
Anonimisering van rechtspraak
De openbaarheid van rechterlijke uitspraken is één van de argumenten die een advocaat om een beroep te kunnen doen op de verwerkingsgrondslag gebaseerd op de noodzakelijkheid voor de behartiging van een gerechtvaardigd belang. Deze openbaarheid van de rechtspraak is in de juridische literatuur een veel bediscussieerd onderwerp waar het gaat om de publicatie van vonnissen. Met name richt de discussie zich op de relatief kleine greep van openbare uitspraken die de rechtspraak nota bene zelf selecteert voor publicatie. Aan dit zeer precaire punt wordt in deze bijdrage geen aandacht besteed, omdat dit niet de bescherming van de persoonlijke levenssfeer raakt. Echter, in de discussie over openbaarmaking van uitspraken wordt ook steevast aandacht geschonken aan het spanningsveld tussen enerzijds de vereiste openbaarheid en anderzijds het waarborgen van de persoonlijke levenssfeer van in uitspraken genoemde betrokkenen door anonimisering.
De plicht voor onze rechtsstaat tot openbare rechtspraak volgt uit artikel 6 EVRM (het recht op een eerlijk proces) en artikel 121 Grondwet: ‘Met uitzondering van de gevallen bij de wet bepaald vinden de terechtzittingen in het openbaar plaats en houden de vonnissen de gronden in waarop zij rusten. De uitspraak geschiedt in het openbaar.’ Openbaarheid biedt de mogelijkheid de rechtspraak te controleren en bevordert ook de rechtszekerheid. Op gespannen voet met de plicht tot openbaarmaking van de rechtsspraak staat het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De rechterlijke macht heeft sinds 1999 verschillende richtlijnen voor het anonimiseren van rechtspraak en heeft deze van tijd tot tijd bijgewerkt en in 2006 geüniformeerd tot één richtlijn (zie www.rechtspraak.nl/Uitspraken/Paginas/Anonimiseringsrichtlijnen.aspx#totstandkoming, laatst geraadpleegd op 8 april 2019). In 1998 heeft de toenmalige Registratiekamer, de voorloper van de huidige Autoriteit Persoonsgegevens, zich uitgelaten over de verschillende anonimiseringsrichtlijnen van de Vreemdelingenkamer en de Hoge Raad en over jurisprudentiedatabanken: ‘in het licht van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer de noodzaak te benadrukken van het anonimiseren van uitspraken wanneer deze op cd-rom op ruimere schaal worden verspreid’ (Autoriteit Persoonsgegevens, z1997-0933). In een strafrechtelijke zaak oordeelde de Hoge Raad met zijn Mink K.-arrest in 2002 reeds dat: ‘indien dit wenselijk wordt geacht ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van in de uitspraak genoemde personen, bij het beschikbaar stellen van de uitspraak zodanige voorzieningen treft dat hun personalia niet geopenbaard worden.’ (HR 2 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4767, NJ 2003, 2 m.nt. G. Knigge)
Voor civiele zaken als de onderhavige casus gold ten tijde van het incident artikel 28 Rv (het huidige artikel 29 Rv) dat in lid 2 de weg opent naar anonimisering: ‘Onverminderd de artikelen 231, eerste lid, en 290, derde lid, verstrekt de griffier aan een ieder die dat verlangt afschrift van vonnissen, arresten en beschikkingen, tenzij verstrekking naar het oordeel van de griffier ter bescherming van zwaarwegende belangen van anderen, waaronder die van partijen, geheel of gedeeltelijk dient te worden geweigerd. In het laatste geval kan de griffier volstaan met verstrekking van een geanonimiseerd afschrift of uittreksel van het vonnis, het arrest of de beschikking.’
In het rapport van de VMC-studiecommissie uit 2006 (J.M. de Meij e.a., ‘Toegang tot rechtelijke uitspraken: rapport van de VMC-studiecommissie Openbaarheid van rechtspraak’, Mediaforum 2006, 18, p. 121-142) wordt de frictie tussen de openbaarmakingsplichten en de praktijk van het anonimiseren ook gesignaleerd in het kader van www.rechtspraak.nl. Het betreft dus een botsing van twee grondrechten en daarbij dient een afweging te worden gemaakt welke in een voorkomend geval dient te prevaleren. Het rapport adviseert om alle uitspraken ongeanonimiseerd te publiceren tenzij partijen gemotiveerd hebben verzocht om anonimiteit. De grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens kan gevonden worden in artikel 8 sub c Wbp (nakoming wettelijke verplichting) of artikel 8 sub e Wbp (vervulling publiekrechtelijke taak), welke gronden in de AVG gevonden kunnen worden in artikel 6 sub c respectievelijk 6 sub e. Voor strafrechtelijke gegevens geldt uiteraard het regime van ‘bijzondere persoonsgegevens’.
Inmiddels ontsluit de rechterlijke macht een beperkt deel van haar uitspraken via www.rechtspraak.nl. Conform de anonimiseringsrichtlijnen (www.rechtspraak.nl/Uitspraken/Paginas/Anonimiseringsrichtlijnen.aspx, laatst geraadpleegd op 8 april 2019) worden niet alleen persoonsgegevens geanonimiseerd, maar ook bestandsnamen en websites in relatie tot kinderporno, wapennummers, rechtspersonen bij bestuursrechtelijke punitieve sancties en rechtspersonen of bestuursorganen bij afwijzing van een verzoek tot failliet- of surseanceverklaring. Voor de Nederlandse rechterlijke macht is anonimisering dus de hoofdregel, waarmee zij verder gaat dan bijvoorbeeld het Europese Hof van de Rechten van de Mens die slechts anonimiseert als uitzondering, getuige Rule 47.4 van haar Rules of Court 2018: ‘Applicants who do not wish their identity to be disclosed to the public shall so indicate and shall submit a statement of the reasons justifying such a departure from the normal rule of public access to information in proceedings before the Court. The Court may authorise anonymity or grant it of its own motion.’
Ook Mommers, Zwenne en Schermer plaatsen vraagtekens bij de Nederlandse anonimiseringspraktijk en zijn er niet van overtuigd dat het waarborgen van privacybelangen in alle gevallen zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid van de rechtspraak (L. Mommers, G.J. Zwenne en B. Schermer, ‘Het best bewaarde geheim van de raadkamer: Over de ontoegankelijkheid van de rechtspraak’, NJB 2010, 32, p. 2072-2078). De auteurs signaleren ook de kosten die gepaard gaan met het anonimiseren van de uitspraken.
De anonimiseringsrichtlijn ten tijde van het incident in casu verschilt inhoudelijk niet met die op het moment van de beslissing geldige versie op het gebied van het anonimiseren van natuurlijke personen als civiele procespartijen. De richtlijnen schrijven immers voor: ‘De gegevens van natuurlijke personen die procespartij zijn worden geanonimiseerd’ Ook overleden personen worden in de richtlijnen geschaard onder natuurlijke personen, terwijl de AVG daarop juist niet van toepassing is (overweging 27 AVG). De richtlijnen schrijven voor dat persoonsnaam tussen blokhaken moet worden weergegeven: ‘Vervang de persoonsnaam van een procespartij door bijvoorbeeld [eiser], [verweerder], [appellant], [geïntimeerde], [verzoeker], [gedaagde], [verdachte], [belanghebbende], etc.’
Wat volgens verweerder en uiteindelijk de raad als ‘in de praktijk gebruikelijk’ werd gesteld, was dus indertijd uitdrukkelijk niet conform het anonimiseringsbeleid van de rechterlijke macht. Of dit beleid ook klopt is gezien de voorgaande verhandeling een andere vraag. Immers, het beleid staat op gespannen voet met de openbaarmakingsplicht van rechtspraak en het beleid dat andere rechterlijke colleges hanteren. Ook leidt de huidige wijze van anonimiseren regelmatig tot absurde resultaten, zoals vaak in de literatuur is gedemonstreerd (G.A.I. Schuijt, ‘[De voetballer] en [de prinses]’, NJB 2004, 1, p. 18-19, J.M. de Meij e.a., ‘Toegang tot rechtelijke uitspraken: rapport van de VMC-studiecommissie Openbaarheid van rechtspraak’, Mediaforum 2006, 18, p. 121-142 en L. Mommers, G.J. Zwenne en B. Schermer, ‘Het best bewaarde geheim van de raadkamer: Over de ontoegankelijkheid van de rechtspraak’, NJB 2010, 32, p. 2072-2078).
Conclusie
Deze tuchtrechtelijke beslissing zal wellicht één van de laatste van haar soort zijn. Tot zeer recent konden advocaten (van wederpartijen) tuchtrechtelijk niet-verwijtbaar handelen bij het verspreiden van niet-geanonimiseerde uitspraken. Dat is ook in deze zaak aan de orde. Door het groeiende privacybewustzijn van de advocatuur en de verscherping van de gedragsregels, zal een advocaat er tegenwoordig echter goed aan doen om meer te anonimiseren dan allicht tot vóór toepassing van de AVG nog gebruikelijk was. Mede door het verstrekken van vele modellen door de Nederlandse Orde van Advocaten aan de advocatuur voor AVG-compliance, zal de tuchtrechtelijke norm voortaan gemakkelijker met de privacynormen van de AVG kunnen worden ingekleurd.
K. Konings
Advocaat IT-recht bij NORD Advocaten, Groningen