Leestijd: 4 minuten

Proceskosten volgens liquidatietarief

Wie een rechtszaak verliest, moet de proceskosten van de winnende partij betalen. Dat volgt uit artikel 237 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (“Rv”). In verreweg de meeste rechtszaken geschiedt de berekening van de proceskosten aan de hand van het zogenaamde liquidatietarief. De hoogte hiervan is afhankelijk van een aantal factoren, zoals de hoogte van de ingestelde vordering en het aantal en type proceshandelingen. Bovenop dit liquidatietarief komen nog vergoedingen voor betaalde griffierechten, deurwaarderskosten en andere kosten van derden, zoals deskundigen. In de praktijk is het liquidatietarief meestal slechts een fractie van de totale advocaatkosten. De winnende partij blijft dan dus voor een groot deel met zijn proceskosten zitten.

Redelijke en evenredige proceskosten

In zaken waarin een intellectueel eigendomsrecht wordt gehandhaafd, zoals een merkrecht of auteursrecht, geldt een andere proceskostenregel. Artikel 1019h Rv bepaalt dat de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Deze Europese regel is een implementatie van artikel 14 van Richtlijn 2004/48/EG (de “Handhavingsrichtlijn”) en is op 8 april 2007 in de Nederlandse wetgeving opgenomen.

Deze regel werd destijds in Nederland zo uitgelegd dat de winnende partij een vergoeding kreeg van alle gemaakte proceskosten. Om die reden noemt men deze proceskostenregeling ook weleens de ‘volledige proceskostenveroordeling’. Die uitleg heeft toen nogal eens tot excessen geleid. Soms werden buitensporige declaraties ingediend. Ook heeft een advocatenkantoor geprobeerd vergoeding te vorderen van de kosten van een pizzeria, omdat de betrokken advocaten moesten overwerken.

Indicatietarieven

Teneinde een meer rechtvaardige proceskostenveroordeling op te leggen, heeft de rechterlijke macht in 2010 zogenaamde indicatietarieven opgesteld. Deze indicatietarieven zijn opgezet omdat vanuit de praktijk behoefte bestond aan een instrument om de redelijkheid van de gemaakte kosten en de hoogte daarvan beter te kunnen inschatten. De indicatietarieven maximeren de hoogte van de proceskosten, afhankelijk van de instantie en de complexiteit van de zaak. Zo gelden bij de rechtbanken andere tarieven dan in hoger beroep bij de gerechtshoven. De Hoge Raad kent ook eigen indicatietarieven. En verder maken de indicatietarieven onderscheid tussen kort gedingen en bodemzaken.

Lange tijd bleven octrooirechtelijke procedures uitgezonderd van de reikwijdte van de indicatietarieven, maar sinds 1 september 2020 gelden voor deze geschillen eigen indicatietarieven.

In 2016 heeft het Hof van Justitie beslist in het arrest United Video Properties dat een nationale regeling met forfaitaire tarieven is toegelaten, mits de verliezende partij ten minste een significant en passend deel van de redelijke kosten van de in het gelijk gestelde partij draagt. Algemeen neemt met aan dat de Nederlandse indicatietarieven aan dit vereiste voldoen. De rechter heeft altijd de mogelijkheid om van de indicatietarieven af te wijken, maar de ervaring leert dat dat nauwelijks gebeurt.

Liquidatietarief bij zeer eenvoudige zaken

In 2017 zijn de indicatietarieven geüpdatet. Er is toen een nieuwe categorie bijgekomen, namelijk die van zeer eenvoudige zaken. Als de rechtbank oordeelt dat daarvan sprake is, dan geldt het veel lagere liquidatietarief. In de toelichting op deze nieuwe categorie valt te lezen:

Zo zal het minder voor de hand liggen om een niet bewerkelijke procedure waarin sprake is van grootschalige inbreuk met omvangrijke schade, aan te merken als ‘zeer eenvoudig’. Daarentegen ligt het wel voor de hand om een niet bewerkelijke procedure waarin sprake is van een kleine inbreuk (bijvoorbeeld een foto op de website van een particulier die op eerste verzoek wordt verwijderd) als ‘zeer eenvoudig’ aan te merken.’

Sommige rechtbanken doen eenvoudige foto-auteursrechtzaken inderdaad af volgens het liquidatietarief. In verreweg de meeste zaken, echter, schat de rechtbank een zaak in als ‘eenvoudig’ of ‘normaal’. Bij de rechtbanken loopt de maximale proceskostenvergoeding dan uiteen van grofweg € 6.000 tot € 20.000. Het komt niet zo vaak voor dat een rechtbank een zaak als complex aanmerkt, waarvoor een vergoeding van maximaal € 40.000 staat.

Toepassingsbereik

De bijzondere proceskostenregeling geldt alleen in zaken waarin een partij een IE-recht handhaaft (art. 1019 Rv). Denk bijvoorbeeld aan het geval waarbij de ene partij stelt dat de andere partij inbreuk maakt op een merkrecht. Art. 1019h Rv geldt niet indien een partij een zelfstandig nietigheidsverzoek indient, bijvoorbeeld indien iemand een merkrecht van een ander nietig wil verklaren omdat dit merk te kwader trouw is aangevraagd. Dat volgt uit het Bericap/Plastinova-arrest van het Hof van Justitie. Maar dit wetsartikel is dan weer wél van toepassing indien de ene partij een IE-recht handhaaft en de gedaagde partij ter afwering van deze vordering een nietigheidsverzoek indient.

Ook geldt art. 1019h Rv niet in zaken waarin de eisende partij een beroep doet op rechten die nauw verwant zijn aan IE-rechten. Denk bijvoorbeeld aan portretrechten, misleidende reclame en het slaafse nabootsingsrecht. Verder komt het weleens voor dat de eiser zowel IE-rechten als andere rechten aan zijn vordering ten grondslag legt. Zeker in zaken waarin vormgeving ter discussie staat, gaat de eisende partij vaak voor meerdere ankers liggen. Denk bijvoorbeeld aan het auteursrecht, het modellenrecht en het slaafse nabootsingsrecht. De rechtbank moet dan schatten in welke mate de gemaakte proceskosten betrekking hebben op slaafse nabootsing. Voor dat deel van de advocaatkosten hanteert de rechtbank dan het liquidatietarief.

Procederen?

De Europese gedachte achter deze proceskostenregeling was dat de rechthebbende de mogelijkheid moet hebben om zijn intellectueel eigendomsrecht makkelijker, snel en goedkoop te handhaven. Als sprake is van een duidelijke inbreuk, dan zou de rechthebbende grotendeels op kosten van de inbreukmaker kunnen procederen.

In de praktijk zijn de meeste rechtszaken echter niet zo zwart-wit. De meeste casus zijn ‘grijs’. Dat zorgt ervoor dat beide partijen in meer of mindere mate het risico lopen dat de rechtbank hen veroordeelt in de (hoge) proceskosten van de wederpartij. Vanwege dat risico hebben partijen in IE-zaken vaak de neiging om hun geschillen voortijds te schikken.

Voordat u wilt gaan procederen, is het daarom verstandig om contact op te nemen met NORD. Dat geldt ook als iemand anders u sommeert tot het stoppen met het plegen van inbreuk en/of het betalen van schadevergoeding. De advocaten van NORD kunnen u adviseren over uw proceskansen en eventueel onderhandelingen voeren met de wederpartij.

Proceskosten
Geplaatst op 3 mei 2022 door Gertjan van den Hout