Leestijd: 15 minuten
Annotatie
Op 22 oktober 2015 deed Rechtbank Amsterdam een uitspraak over executieverkoop van een databank van zakelijke topvrouwen door de deurwaarder. Het vonnis is op rechtspraak.nl te vinden en de annotatie van Koen Konings verscheen in Jurisprudentie Bescherming Persoonsgegevens (JBP 2015/129).
Feiten van de zaak
Woman Capital is een headhuntersbureau gericht op zakelijke topvrouwen, maar ontwikkelde al twee jaar geen commerciële activiteiten meer. Het enige resterende vermogensbestanddeel van Woman Capital was haar databestand met daarin informatie van circa 10.000 zogenaamde topvrouwen uit het bedrijfsleven verdeeld over ongeveer 6.000 verschillende organisaties. Deze informatie bestaat uit onder meer namen, adressen, telefoonnummers, huidige functie, eerdere functies, specialisaties, expertises, cv’s, inkomensgegevens en informatie uit een aantal extra categorieën zoals: interessant/niet interessant, topvrouw, high potential, ondernemer en concurrentie.
Bij vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland van 21 januari 2015 is Woman Capital – samengevat – veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 54.606,81 aan Tuls Beheer, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, de beslagkosten, de proceskosten en de nakosten. Nu Woman Capital blijkbaar niet aan het vonnis voldeed, heeft de betrokken gerechtsdeurwaarder op 17 juni 2015 op verzoek van Tuls Beheer executoriaal beslag gelegd op voor overdracht vatbare data, die staan opgeslagen op een server van een derde. Hierbij is deze derde eveneens aangesteld als gerechtelijk bewaarder van het databestand. De toegang tot het databestand is sinds het beslag geblokkeerd, zodat wijzigingen hierop niet mogelijk zijn tot na de executie.
De deurwaarder heeft voor het databestand onderhandse biedingen ontvangen variërend tussen € 10.000,= en € 30.000,=. Echter, nog vóór de executieverkoop van het databestand via een veiling werd de deurwaarder geconfronteerd met een veertigtal bezwaren van personen die zijn opgenomen in de databank met alle de volgende vergelijkbare inhoud:
‘In de krant las ik dat er sprake is van een verkoop van de database van Woman Capital. Mochten er gegevens over mij en van mij in enige database vanWoman Capital zijn opgenomen dan wil ik niet dat Woman Capital deze gegevens aan derden verstrekt, om niet of anderszins.’
Naar aanleiding van de binnengekomen bezwaren heeft de deurwaarder in de veilingvoorwaarden de mogelijkheid tot bieden beperkt tot partijen die in dezelfde branche als Woman Capital actief zijn (arbeidsbemiddeling tussen werkgevers en werknemers) en werden partijen op het gebied van “sensatiebladen” en “roddeljournalistiek” expliciet uitgesloten. Om meer zekerheid te verkrijgen over de voortzetting van de executieverkoop maakte de deurwaarder een kort geding aanhangig tussen Tuls Beheer als executant en Woman Capital als geëxecuteerde op de voet van artikel 438 lid 4 Rv.
Uitspraak
De voorzieningenrechter wijst in deze zaak een pragmatisch vonnis, waarbij niet uitdrukkelijk stil wordt gestaan bij de rechtsgronden van de bezwaren en evenmin bij de juridische grondslagen van de overwegingen bij de beoordeling van het geschil. Wellicht zijn deze wel tijdens het kort geding behandeld, maar het vonnis biedt hiervan geen verslag. Het wordt de deurwaarder kort gezegd toegestaan de executieverkoop voor Tuls Beheer voort te zetten ten laste van Woman Capital. Oftwel, het databestand van Woman Capital kan ten gelde worden gemaakt en worden overgedragen.
De voorzieningenrechter overweegt dat Woman Capital geen andere middelen heeft om aan de vordering van Tuls Beheer te voldoen en dat deze laatste door de reeds liggende onderhandse biedingen voor het databestand een gegeven belang heeft tot de executie. Ten aanzien van de bezwaren tegen de executie stelt de voorzieningenrechter vast dat deze te algemeen geformuleerd en ongemotiveerd zijn.
Ten aanzien van de privacybelangen van de bezwaarmakers stelt de voorzieningenrechter vast dat deze voldoende zijn gewaarborgd. Want, zo luidt de redenering zonder te verwijzen naar het begrip ‘doelbinding’, de koper van het databestand is binnen dezelfde branche actief en het is voldoende aannemelijk dat de gegevens voor eenzelfde doel verwerkt zullen worden. En bovendien zullen de geldende privacyregels ook voor de verkrijger van het databestand gelden. Personen die uit het databestand verwijderd willen worden kunnen volgens de voorzieningenrechter een verzoek tot verwijdering indienen bij de verkrijger van het databestand.
Goederenrecht en databankenrecht
Als beslagobject in de onderhavige zaak kan niet een stoffelijke zaak (art. 3:2 BW) worden aangewezen, maar wel een vermogensrecht (art. 3:6 BW) in de zin van de databankrechten op het betreffende databestand (art. 1 lid 1 sub a Dw). Immers, de verzameling van zakelijke topvrouwen zal systematisch of methodisch zijn geordend, afzonderlijk toegankelijk zijn en qua de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud getuigen van een substantiële investering.
Van belang is ook dat het databankenrecht zich enkel uitstrekt over de databank zelf, oftewel naar analogie van de elektronische ‘kaartenbak’, en uitdrukkelijk niet over de inhoud van de databank. De inhoud van de databank, naar analogie van de vele ‘kaarten’ uit de ‘kaartenbak’, kunnen worden beheerst door tal van andere rechten. Zo ook door het privacyrecht wat hierna aan de orde komt.
De kwalificatie als vermogensrecht betekent dat de databank vatbaar is voor beslag en executie (art. 435 lid 1 Rv). Hierbij verliest Woman Capital juridisch niet zomaar haar beschikkingsbevoegdheid als ‘eigenaar’ van het databestand. De wet bepaalt slechts dat een beschikkingshandeling niet aan de beslaglegger kan worden tegengeworpen (art. 453a Rv en HR 5 september 2008, NJ 2009, 154 m.nt. AIMM, JBPr 2008, 52 m.nt. E. Loesberg (Forward/Lafranca) en HR 20 februari 2009, NJ 2009, 376 m.nt. AIMM, JBPr 2009, 36 m.nt. L.P. Broekveldt (Ontvanger/De Jong q.q.)). Dit is de zogenaamde blokkerende werking van rechtshandelingen en deze houdt in dat slechts de beschikkingsmacht van de beslagene ten opzichte van de beslaglegger is geblokkeerd. Oftewel, wanneer Woman Capital ondanks het beslag de databank aan een derde zou hebben overgedragen of bezwaard, zou dat Tuls Beheer niet deren en zou de laatste de executie dus gewoon hebben kunnen voortzetten alsof de rechtshandeling van Woman Capital niet zou hebben plaatsgevonden.
Goederenrechtelijk gezien bleef Woman Capital tijdens het executoriale beslag, ondanks de daaraan klevende beperkingen, dus gewoon zeggenschap houden over het databestand. Echter, uit het vonnis lijkt te volgen dat ook feitelijk de toegang tot (of beschikkingsmacht over) het databestand aan Woman Capital was ontzegd. Het databestand was immers in handen van de gerechtelijke bewaarder.
De bezwaren waarmee de deurwaarder werd geconfronteerd zijn echter niet zozeer van goederenrechtelijke of databankenrechtelijke aard, maar vinden hun oorsprong in het privacyrecht.
Verantwoordelijke
De inhoud van de databank bestaat onmiskenbaar uit persoonsgegevens (art. 1 sub a Wbp) en Woman Capital was ten aanzien hiervan de verantwoordelijke nu zij het doel van en de middelen voor de verwerking van de betreffende persoonsgegevens vaststelde (art. 1 sub d Wbp). De vraag is wie de verantwoordelijke is nadat het beslag op het databestand is gelegd en tot wie de bezwaarmakers hun verzoeken hadden moeten richten. Wie de verantwoordelijke is, wordt primair bepaald aan de hand van een formeel-juridisch criterium en, wanneer dit geen uitkomst biedt, aan de hand van een functioneel criterium (MvT, Kamerstukken II 1997/1998, 25892, 3, p. 55-57).
Omdat Woman Capital, ondanks de blokkerende werking van het beslag, juridisch zeggenschap bleef houden over de verwerking, zou zij op basis van het formeel-juridisch criterium als verantwoordelijke kunnen worden beschouwd. Echter, in deze casus heeft Woman Capital geen feitelijke zeggenschap meer over het databestand. Dat maakt volgens de parlementaire behandeling echter niet uit (MvT, Kamerstukken II 1997/98, 25892, 3, p. 61):
‘Een eventueel civielrechtelijk of strafrechtelijk beslag waarbij de beheersmacht over de materiële voorwerpen wordt opgeschort, ontslaat de verantwoordelijke niet van de verplichtingen die op hem rusten ten aanzien van de op deze voorwerpen vastgelegde persoonsgegevens.’
Dat de deurwaarder in het onderhavige geval niet als verantwoordelijke kan worden beschouwd volgt uit het voorgaande, maar kan overigens ook analogisch worden beredeneerd aan de hand van de in de kamerstukken behandelde positie van een telecomaanbieder als transporteur van persoonsgegevens, die op de inhoud ervan geen invloed kan uitoefenen, hetzij feitelijk, hetzij omdat hij juridisch daartoe niet gemachtigd is (MvA, Kamerstukken I 1999/2000, 25892, 92c, p. 9). Deze telecomaanbieder kan in dat geval niet worden aangesproken op de naleving van de wettelijke normen, omdat hij niet het doel en de middelen van de gegevensverwerking bepaalt. Dit is wezenlijk anders dan bijvoorbeeld de positie van de website ‘veilingdeurwaarder.nl’, die zelf persoonsgegevens ontsloot op internet, in een uitspraak uit 2013 (Rb. ’s-Hertogenbosch 31 januari 2013, nr. 252880, ECLI:NL:RBOBR:BZ2126). Ten slotte kan de deurwaarder evenmin als bewerker worden beschouwd, omdat hij niet ten behoeve van de verantwoordelijke handelt.
Overigens maakt de parlementaire behandeling duidelijk dat onze wetgever bij de implementatie van de privacyrichtlijn (Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens) een lacune heeft gelaten in onze wet (MvT, Kamerstukken II 1997/98, 25892, 3, p. 61):
‘Artikel 1, onder d, van de richtlijn laat de mogelijkheid open dat een bijzondere wet bepaalt wie de verantwoordelijke is dan wel volgens welke criteria deze wordt aangewezen. Dit ligt met name in de rede indien het doel en de middelen voor de verwerking worden vastgesteld bij wet (zie artikel 2, onderdeel d, tweede volzin, van de richtlijn). Uitgangspunt is steeds dat geen persoonsgegevens geautomatiseerd worden verwerkt, waarvoor niet iemand aanspreekbaar is en dat deze laatste ook zonder nader onderzoek door de betrokkene kan worden gekend.’
Wellicht dat onze Nederlandse of Europese wetgever in de toekomst een wettelijke verantwoordelijke zal aanwijzen voor vermogensrechtelijke gevallen, zoals in de onderhavige casus. Ook het meest recente voorstel voor de Europese Privacyverordening biedt deze mogelijkheid.
Doelbinding
De deurwaarder had naar aanleiding van de ontvangst van de bezwaren de doelgroep van potentiële kopers van het databestand in de veilingvoorwaarden beperkt tot organisaties die aantoonbaar in dezelfde branche als Woman Capital opereren. Dit sluit weliswaar aan bij het verbod om gegevens te verwerken op wijzen die onverenigbaar zijn met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen (art. 9 lid 1 Wbp), maar deze doelbinding richt zich enkel op de verantwoordelijke.
De opvolgende verantwoordelijke, oftewel de koper van het databestand, zou – zoals de rechter terecht opmerkt – evengoed gebonden zijn aan de privacyregels waaronder de doelbinding. Op basis van de wet mag de nieuwe verantwoordelijke geen verwerkingen doen die onverenigbaar zijn met de oorspronkelijke doeleinden waarvoor de gegevens van de topvrouwen oorspronkelijk zijn verkregen. Dit ongeacht wie de nieuwe verantwoordelijke is en in welke branche deze actief is.
Conclusie
Het goederenrechtelijke executoriale beslag wringt dus met de privacyregels. Toch staan de privacyregels de executoriale verkoop wel toe op basis van artikel 8 aanhef en sub c Wbp. Het gaat immers om een gegevensverwerking die noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is. Ook wijst de parlementaire behandeling naar de wettelijke oplossing (MvT, Kamerstukken II 1997/98, 25892, 3, p. 61):
‘In het geval de persoonsgegevens zelf, naast de voorwerpen waarop zij zijn vastgelegd, een vermogenswaarde vertegenwoordigen, dan is mogelijk dat het beslag zich mede uitstrekt tot deze gegevens. Artikel 8, onder c, laat gegevensverwerking toe indien dit noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen. Deze bepaling stelt de verantwoordelijke in staat zijn verplichtingen na te komen die voortvloeien uit het beslag.’
De voorzieningenrechter heeft dus een uitspraak gedaan die, ondanks het feit dat er niet verwezen wordt naar relevante wetsartikelen, zich goed verhoudt met zowel het goederenrecht als het databankenrecht als het privacyrecht. De executoriale verkoop kon terecht doorgang vinden. De bezwaarmakers kunnen ten slotte hun rechten op inzage, verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming richten aan de nieuwe verantwoordelijke (art. 35 en 36 Wbp).